De afgelopen dagen zijn er veel vragen en verhalen rond Doerak ontstaan.
Wij beseffen dat Doerak door onze verhalen een publieke lieveling is geworden en dat veel mensen hebben meegeleefd met haar verhaal.
Daarom willen wij als Stichting graag een verklaring afleggen waarom wij de beslissing hebben genomen om Doerak uiteindelijk toch te laten inslapen.
De positieve berichten die wij over Doerak hadden waren het gevolg van de manier waarop de mensen om haar heen haar hebben benaderd en behandeld.
Doerak was een hond die een zogenaamd knopje had, dit betekend dat zij erg lief kon zijn maar ook in haar gedrag extreem kon omdraaien.
De vorm van agressie die Doerak bezat was niet te behandelen met een therapie.
Na observatie in de weken dat zij bij ons was en na het zoeken in haar verleden hebben wij geconstateerd dat Doerak altijd een leven heeft gehad waarin zij gebonden was in haar vrijheid.
Er werd altijd rekening gehouden met het feit dat zij kon bijten en daar heeft de oude eigenaar zijn leven ook op ingesteld.
Doerak is zeker niet ingeslapen omdat er geen plaats voor haar zou zijn, zij zat bij een oppas die haar graag alle tijd had gegeven en ook alles met haar had willen doen wat nodig was.
Echter hebben wij gezien dat Doerak een agressievorm had die zeer gevaarlijk was.
Dit uitte zich in de manier waarop zijn gerichte uitvallen deed naar situaties die prikkels gaven.
Zoals fietsers, auto’s, skater’s, kinderen, eigenlijk alles wat bewoog.
Maar zij was ook erg in haar eigen wereldje.
Zo kon zij zich sterk fixeren en verstijven, een teken van totale gerichte aandacht voor iets.
Zo heeft Doerak al een Skater geprobeerd te bijten, heeft zij uit het niets een bejaarde vrouw die op een stoel zat geprobeerd te bijten, dit lukte niet omdat de lijn te kort was en de laatste uitval was naar een kind die stilstond.
Het geluk was dat hier nog een hekwerk tussen stond.
De oppas heeft haar rustig geprobeerd om haar uitval te stoppen en haar te corrigeren, Doerak heeft vervolgens haar gedrag geprojecteerd op de oppas en gebeten, dit was gelukkig niet met ernstige gevolgen.
Projecteren is je aandacht op iets anders afreageren als je het doel niet kunt bereiken.
Alles opgeteld konden waren wij alleen maar vaststellen dat Doerak last had van Impulsieve agressie.
Onder dit bericht zullen wij een duidelijke uitleg plaatsen en wij vragen u dit serieus door te lezen zodat u ook een goed inzicht krijgt over dit gedrag en daarmee ook de motivatie over onze beslissing misschien beter begrijpt.
Wij hebben als team vervolgens lang met elkaar gepraat en steeds weer de eisen aangepast die wij nodige achtte om Doerak bij iemand te plaatsen.
Wij kwamen uiteindelijk tot de conclusie dat de eisen die wij moesten stellen niet meer haalbaar waren maar vooral niet meer verantwoord waren.
Je zou iemand moeten vinden die geen kinderen heeft, niet in drukke omgevingen en parken zou komen, geen andere dieren mocht hebben en heel goed moest weten wat te doen als er bijvoorbeeld bezoek kwam maar ook er rekening mee moest houden dat Doerak zich kon omdraaien en kon bijten.
Als Stichting wordt er van ons verwacht dat wij eerlijk zijn over het gedrag van een dier die wij plaatsen, er word verwacht dat wij weten wat wij doen en dat wij proberen te voorkomen dat wij de problemen die een dier heeft niet word doorgegeven zonder de juiste informatie en begeleiding.
Wij hebben als ideaal dat wij dieren een betere toekomst geven en niet een dier in leven houden als het ziek is, zowel lichamelijk als geestelijk.
Als laatste willen wij aangeven dat ons team en de oppas erg onder de indruk zijn van deze zaak en dat wij als mens heel veel verdriet hebben dat wij dit hebben moeten doen.
Toen wij Doerak als verhaal binnen kregen hebben wij gekozen om haar een kans te geven en het inslapen te voorkomen, toen wij een telefoontje kregen van de hondenschool van meneer Gaus dat zij moest inslapen, hebben wij haar direct opgehaald, omdat wij verantwoordelijk voor haar waren.
Dus ook voor de eventuele gevolgen die wij zouden krijgen als wij haar zouden laten inslapen.
Wij hadden ons er heel makkelijk vanaf kunnen brengen door toestemming te geven dat Doerak in Lelystad was ingeslapen, maar wij kiezen niet voor een makkelijke weg, wij kiezen ten alle tijden voor het dier.
Wij willen dan ook vragen onze collega’s niet uit te schelden, niet te bedreigen en niet te reageren voordat u werkelijk alles heeft doorgelezen.
Wij hebben de afgelopen weken zeker onze portie aan negatieve reactie’s gehad en hierbij werd voorbij gegaan dat achter de Stichtingnaam gewoon mensen zitten die gevoelens hebben en dat zij geen koude machines zijn die wel even beslissen omdat het ons leven makkelijker maakt.
De collega’s hebben alles gegeven, hebben soms hun eigen persoonlijke leven voor Doerak aangepast om haar dat te geven wat nodig was.
En dit bestond uit liefde, aandacht en begrip.
Doerak heeft de laatste weken alleen maar positieve input ervaren.
Het heeft alleen niet geholpen om een hond te krijgen die ook een vrij en gelukkig leven zou hebben.
En dat is wat voor onze organisatie belangrijk is, het welzijn van het dier.
Wij hopen hiermee de vragen te hebben beantwoord.
Nogmaals, leest u ook de uitleg over Impulsieve agressie en mocht u dan nog vragen hebben kunt u ons altijd mailen.
Wij begrijpen heel goed dat Doerak een collectief verdriet is.
Laat Doerak een boegbeeld zijn voor fokkers, dat zij beter nadenken over de gevolgen van het ras en de kruisingen die zij kiezen.
Dat zij zich beter inleven in de genetische en erfelijke gevolgen van hun fokgedrag.
Als een iemand zich goed zou inlezen en zich goed zou laten voorlichten voordat deze een hond neemt.
Als de regels rond het fokken zouden verscherpen en erkenning komt dat erfelijkheid van gedrag net zo belangrijk is als schoonheid.
Dan zou de dood van Doerak niet voor niets geweest zijn.
Zij is een les voor ons allemaal.
Doerak heeft nu haar rust, een rust die zij in haar leven niet kon vinden.
Wij zijn overtuigd dat dit de juiste beslissing is geweest voor haar.
Met diervriendelijke groeten
Team Stichting La Gula Lupis
Erfelijkheid van het gedrag in de abnormaal agressieve hond
In de afgelopen decennia is de vechthond een modeartikel geworden onder bepaalde bevolkingsgroepen in
grote delen van de Westerse wereld. Met de emigratie van deze hondenrassen uit hun oorspronkelijke
abnormale omgevingen, is de abnormale en explosieve agressie die zij tonen een groeiend sociaal
probleem. Zowel het doden van mensen als het doden van andere dieren vindt plaats op ongekende schaal.
Men zoekt naar oplossingen. Daarbij is de brandende vraag ontstaan: Is de abnormale agressie van deze
hondenrassen erfelijk en rasgebonden, of ligt het ‘aan het baasje’?
Niemand zal het betwisten dat al onze huidige hondenrassen het resultaat zijn van het selecteren door
fokkers van bepaalde fysieke (uiterlijke) kenmerken die erfelijk zijn. Ook erkennen wij allemaal dat specifieke
delen van het gedrag van met name de werkhondenrassen het resultaat zijn van selectie door fokkers.
We kiezen vaak een hond van een hondenras op basis van deze erfelijke gedragskenmerken. Als we met
onze hond willen schapendrijven, of zelfs maar een heel slimme en snelle herdershond willen, dan kopen we
een border collie. Ook het minder gewenste gedrag van onze hond verklaren wij op basis van deze erfelijke
gedragskenmerken van het ras: de eigenaar van een beagle kan weten dat zijn hond acuut doof wordt bij
een lekker ruikend spoor.
Toen de discussie losbarstte over het verbieden van hondenrassen die als ras een zeer versterkte drift
hebben om zonder aanleiding aan te vallen en te doden, werden de feiten over erfelijkheid van gedrag
ineens ontkend. In de hoop hun agressieve hondenrassen te behouden, trokken de liefhebbers de
erfelijkheid van elk gedrag in twijfel. En ook al was het gedrag van andere werkhondenrassen erfelijk, het
plotseling aanvallen en doden was dit volgens hen in elk geval niet. Wetenschappers gingen meedoen, bang
om hun plek in het lezingencircuit te verliezen. Of mogelijk bang voor dreigementen vanuit de kringen van
liefhebbers van agressieve hondenrassen. Over de erfelijkheid van ander rasspecifiek gedrag is iedereen het
nog altijd eens. Over de erfelijkheid van explosieve agressie is echter verwarring ontstaan – of liever gezegd,
gezaaid.
Om deze verwarring op te helderen en om ons terug naar de werkelijkheid te brengen, moeten wij eerst
begrijpen hoe de overerving van gedrag werkt. Alleen dan kunnen we een eerlijke en heldere discussie
hebben over het probleem van verminkende en dodelijke agressie als raseigenschap in bepaalde
hondenrassen die de mens heeft gefokt.
Hiervoor moeten wij eerst een paar biologische begrippen onder de knie krijgen. Vervolgens zullen we kijken
naar recent onderzoek naar de fysieke en fysiologische basis (dus ook de fysieke overerfbaarheid) van
explosieve agressie als gedragskenmerk in de hond. Wij zullen zien dat de erfelijkheid van bepaalde
gedragingen in bepaalde honden de uitkomst is van twee biologische factoren: de fysieke conformatie en de
gedragsconformatie. Dit betekent doorgaans dat de fokker voor zowel fysieke abnormaliteiten heeft
geselecteerd als voor gedragsafwijkingen, teneinde een hondenras te krijgen dat voor een specifieke, door
de mens bedachte, taak geschikt is. Let wel: deze fok is niet gericht op het produceren van een enkele,
individuele hond die voor de taak is aangepast. Het is gericht op het produceren van een heel hondenras dat
betrouwbaar de gewenste eigenschappen zal dragen.
In dit document wordt een opsomming gegeven van hoe de erfelijkheid van gedrag in elkaar steekt. Aan het
einde komt het allemaal samen betreffende specifiek de erfelijkheid van abnormale agressie als
raseigenschap.
Fysieke conformatie: een lichaam conform de taak van het ras
‘Fysieke conformatie’ betekent dat een hondenras gericht wordt gefokt om het lichaam van het ras aan te
passen aan de specifieke taak die de mens voor het ras heeft bedacht. Men doet dit door bij de fok de dieren
te selecteren die deze eigenschappen het beste, meeste en sterkste tonen. Dus de langste rug, de breedste
kop of de kortste poten. Het resultaat is dat het lichaam van honden van het ras – het skelet, de spieren, de
stofwisseling, de warmtehuishouding, alsook het brein – anders is dan het lichaam van honden van andere
rassen. Het lichaam is aan de taak van het ras aangepast. De houdingen die de hond moet aannemen en de
handelingen die de hond moet verrichten om zijn werk te doen, zullen prettig en juist bij de hond aanvoelen –
omdat zijn hele lichaam voor die specifieke houdingen en handelingen in elkaar is gezet. Een hond zal dan ook de taak waarvoor hij gefokt is graag uitvoeren, terwijl een andere hond zich hier misschien tegen verzet
of snel uitgeput raakt. We zullen enkele voorbeelden geven.
De border collie is fysiek ontworpen voor het stalken (de sluiphouding). Hij is ook ontworpen voor het
gemakkelijk en zeer frequent wisselen tussen staan en liggen tijdens het werk. Zijn skelet en spieren steken
zodanig in elkaar, dat de border collie hier geen schade van ondervindt terwijl dit bij een ander ras al gauw
tot oververmoeidheid leidt en op den duur artrose zal veroorzaken.
De greyhound voelt zich het lekkerst als hij op een korte afstand hard rent. Zijn diepe borstkas maakt het
mogelijk dat de longen groot genoeg zijn om razendsnel genoeg zuurstof aan de spieren te leveren, zodat de
hond een enorme snelheid kan ontwikkelen. Dezelfde diepe borstkas verhindert het efficiënt afgeven van
door inspanning opgebouwde lichaamswarmte aan de omgeving. Dit betekent weer dat de greyhound geen
marathon kan rennen, want hij raakt bij lange afstanden oververhit. Het brein van de greyhound is eveneens
aan zijn taak aangepast – de manier waarop het lichaam wordt aangestuurd is anders, gericht op een
loopgang die maximale snelheid geeft.
De husky is weer anders. De specifieke bouw van zijn skelet, spieren en brein stelt hem in staat om een slee
te trekken zonder de hond naast hem alsmaar te schoppen – hij heeft een andere loopgang dan de
greyhound. Zijn warmtehuishouding (zijn lichaamsgrootte, de diepte van zijn borstkas) zorgt dat hij met
belasting en wel deze gang over zeer lange afstanden kan volhouden zonder oververhit te raken.
Hoe heeft de mens dit voor elkaar kunnen krijgen? Hondenfokkers hoeven niet naar een DNA profiel te
kijken. Zij weten dat zij de eigenschappen die ze in een ras willen door de fok kunnen aanscherpen, maar ze
doen dit indirect. Fokkers passen genetische selectie toe door doodgewoon naar de prestaties van een hond
te kijken en met de best presterende honden het meest te fokken. Ze kunnen deze selectie versnellen door
een ras in te kruisen dat ook de gewenste eigenschappen vertoont, of eigenschappen heeft die de taak van
het ras zouden kunnen baten. Zo krijgt de fokker nog betere prestaties, waaruit hij weer kan selecteren.
Fokkers weten vaak niet eens voor welke specifiek fysieke eigenschappen ze selecteren terwijl zij naar de
prestaties kijken. Er is bijvoorbeeld geen husky fokker die ooit aan de warmtehuishouding heeft gedacht.
Maar dat geeft niet, want je hoeft als fokker niet bewust te weten wat je nu precies verandert in het ras waar
je mee bezig bent. Je hoeft alleen maar naar de prestaties te kijken. Uiteindelijk krijg je een ras dat fysiek
gevormd is om een specifieke taak beter uit te voeren dan elk ander hondenras – en dit ook graag zal doen.
De lichamelijke selectie van rasgebonden eigenschappen hangt samen met de structuur van de hersenen
van deze rassen. Hoewel we meer weten over de lichamelijke eigenschappen dan over de exacte
hersenstructuren, is het een feit dat de hersenen van verschillende rassen van elkaar verschillen. Dat is ook
logisch!
De hersenen van een border collie hebben een andere bedrading dan de hersenen van honden die geen
“oog geven”. De hersens van een border collie zetten zijn lichaam in de sluipstand zodra hij ‘oog’ begint te
geven. Dit is niet aangeleerd. Het is de uiting van de specifieke, fysieke, erfelijke bedrading van het brein van
het ras. De greyhound rent met sprongen, de husky door duwen en altijd met één poot op de grond om
kracht te zetten. Deze loopgangen zijn erfelijk bepaald. De hersenen sturen het lichaam in elk ras anders
aan, door genetisch bepaalde bedrading van de hersenen die specifiek aan het lichaam en de taak is
aangepast. Fysieke eigenschappen, gedrag en aanleg van de hersenen kunnen niet los van elkaar worden
gezien. Tenslotte wordt ieder gedrag, iedere beweging, aangestuurd door de hersenen.
Gedragsconformatie: gedrag conform het lichaam en de taak van het ras
Fysieke conformatie leidt onvermijdelijk tot gedragsconformatie in een hondenras. Het lichaam van de hond
is al naar een bepaalde taak gevormd. Daarbij is ook het brein van het hondenras genetisch
geprogrammeerd om te groeien volgens een door selectie bepaald patroon, om het speciale lichaam van het
ras naar behoren aan te sturen. Door selectie op prestatie hebben wij eveneens genetische veranderingen in
de hersens tot stand gebracht die de belevingswereld van de hond beïnvloeden. In het ene ras is het
reukgebied groter, in een ander ras de visuele cortex. Dit heeft een uitwerking op het gedrag van de hond,
omdat het invloed heeft op welke prikkels hij het sterkst tot zich neemt. De balans van de diverse
neurotransmitters is in het brein van elk werkras net even anders. Dit heeft weer een uitwerking op hoe een
ras op meer of minder sterk inkomende prikkels zal reageren. Uiteindelijk past alles perfect in elkaar.
Uit dit alles vloeit een feit uit voort dat wij niet over het hoofd mogen zien. De hond is niet alleen fysiek beter
in staat dan elke andere hond om zijn taak uit te voeren – hij voelt zich er ook nog erg prettig bij wanneer hij
de houdingen aanneemt en de handelingen uitvoert waarop zijn specifiek lichaam en brein zijn toegespitst.
Met andere woorden, zijn genetisch bepaalde fysieke vorm zorgt ervoor dat hij intern gemotiveerd is om de taak uit te voeren waarvoor zijn ras is gefokt.
De omgeving heeft geen invloed op de fysieke vorm die de groeiende hond aanneemt, noch op de groei van
zijn raseigen brein, noch op de lichaamshoudingen die hier het gevolg van zijn en die door de hond als
prettig worden ervaren. Wanneer dit alles samenkomt, heb je gedragsconformatie – de hond zal zich
gedragen conform de taak waarvoor zijn ras is gefokt. Gedragsconformatie is erfelijk bepaald.
Dit werkt beide kanten uit. Je kunt een hond niet omtoveren in iets waarvoor hij de genetische aanleg niet
heeft. Je kunt een poedel (of een Newfoundler, of een greyhound) trainen om schapen te drijven, maar hij zal
de wedstrijd nooit van een border collie winnen. Er is geen ander ras dat de benodigde soepele gewrichten
heeft of een brein dat voor ‘oog’ zorgt. Je kunt een poedel eveneens in een vechtkuil gooien, maar hij zal het
nooit winnen van een vechthond. De poedel heeft nu eenmaal niet de vereiste verzwaarde spieren en
lichaamsmassa en zijn brein steekt zo in elkaar dat hij zijn best zal doen te vermijden dat het in de kuil tot
een gevecht komt. Hoe je hem ook traint – noch de sluiphouding, noch het vechten voelen voor de poedel
juist en lekker aan, want zijn genen zijn er niet naar.
Andersom kun je een hond niet weerhouden om datgene te worden, dat zijn genen bepalen. De ingefokte
houdingen en gedragingen voelen voor de hond prettig aan. Ze passen bij zijn speciale lichaam en zijn
speciale brein. Het aannemen van deze houdingen en het uitvoeren van de raseigen gedragingen zijn
daarom intern gemotiveerd en zelfbelonend. Daarom is het haast onmogelijk om de raseigen gedragingen te
onderdrukken door manipulatie van externe prikkels. De beloning voor het gedrag komt immers ook niet uit
de omgeving. Het rasspecifieke gedrag zal zich in de hond ontwikkelen ongeacht alle pogingen om het weg
te trainen, want zijn genen zijn er nu eenmaal naar.
Coppinger en Coppinger zeggen het als volgt: ‘De hond krijgt dusdanig groot plezier in het uitvoeren van zijn
specifieke motorische patroon dat hij overal aanleiding zoekt om dat patroon te kunnen tonen.’ (Coppinger &
Coppinger 2001, pagina 202) Eenmaal bezig kan een rashond vast komen te zitten in een uitvoering van het
rasspecifieke gedragspatroon. Allemaal kennen we de staande hond die uren lang in het bos bevroren in de
wijshouding staat, tot de eigenaar hem heeft opgespoord en naar de werkelijkheid terugroept. We kennen
de golden retriever die niet uit het water terug te roepen is, de border collie die elke middag ontsnapt om de
kinderen op het schoolplein te gaan drijven – en de hond van een vechtras die plotseling een gerichte en
langdurige aanval op een mens, kind of andere hond uitvoert, waarbij noch roepen van de baas, noch
schoppen en trekken, noch pepper spray, noch een pistoolschot hem uit zijn genetisch verankerde
motorische patroon wakker kan schudden.
Selecteren voor abnormaliteit en/of pathologie
Wanneer wij een hond willen die een bepaald uiterlijk heeft, of die een zekere taak zal uitvoeren, gaan we
feitelijk op abnormaliteiten in lichaam en gedrag van de hond selecteren. Dit doen wij door op mutaties te
letten die wij in de fok kunnen uitvergroten. Soms versnellen wij deze selectie door het kruisen met een ras
dat de gewenste afwijking al toont.
Een duidelijk voorbeeld van selectie voor abnormaliteiten is de Engelse bulldog, die nauwelijks kan lopen,
nauwelijks kan ademhalen, en die met de keizersnede geboren moet worden. Dit ras is eveneens een
voorbeeld van het kruisen om sneller een nieuw ras te creëren. De Engelse bulldog is vaak in andere rassen
gekruist wanneer men de spiermassa en agressie in het ras wilde vergroten, zonder te hoeven wachten op
spontane genetische mutaties in het nieuw te vormen ras. Voorbeeld is de oorspronkelijke English mastiff,
die gekruist met de bulldog de bull mastiff heeft voortgebracht.
Of wij de fysieke en gedragsafwijkingen in een hond pathologisch noemen, hangt af van hoe disfunctioneel
wij de afwijking vinden voor het dier. Binnen de soort Canis familiaris is de Anatolische herdershond
abnormaal groot. In de koude omgeving waarin hij gefokt werd en werkt, is zijn grootte functioneel, want
deze grootte zorgt dat hij lichaamswarmte goed vasthoudt. Dezelfde grootte zou echter pathologisch worden
wanneer je het ras naar de hete woestijn zou verplaatsen, waar het vasthouden van warmte beslist een
nadeel is voor het overleven.
De bron van abnormale agressie: Wat hebben fokkers van vechthonden eigenlijk geselecteerd?
Een andere genetisch bepaalde afwijking is recent onderzocht: impulsieve agressie. (Peremans 2002; Van
den Berg 2006). ‘Impulsieve agressie’ betekent ‘agressieve aanvallen die plotseling en zonder waarschuwing
worden ingezet en die daarom onvoorspelbaar zijn van aard’ (Peremans, pagina 178). Om de betekenis hiervan te begrijpen, moeten we eerst een en ander over agressie begrijpen. Sommige
vormen van agressie zijn normaal in dieren (en in honden). Denk hierbij aan moederlijke agressie, het
jachtgedrag in sommige soorten, of het verdedigen van een leef- en broedgebied. Al deze verschillende
soorten agressie zijn afhankelijk van hun eigen neurologische en hormonale mechanismen. Ze functioneren
allemaal om het dier zich te laten handhaven in een bepaalde omgeving – ze zijn functioneel. Tijdens het
proces van domesticatie kon de mens deze vormen van agressie in de hond accepteren en veilig hanteren,
omdat ze niet alleen functioneel maar ook voorspelbaar zijn. Deze vormen van agressie bestaan namelijk
voor een groot deel uit waarschuwingssignalen. Naarmate de domesticatie vorderde, werd zelfs deze
normale agressie dusdanig afgevlakt dat de hond uiteindelijk in allerlei omstandigheden in onze directe
nabijheid kon leven, zonder dat onze veiligheid in gevaar kwam.
De heftige agressie van de vechthondenrassen is pas ontstaan toen wij een niveau van luxe en welvaart
bereikten dat ons toestond honden als consumptieartikelen te gebruiken in bloedsporten. Toen zijn wij pas
honden gaan fokken die abnormaal ontremde agressie toonden, omdat wij dit wenselijk vonden in de
vechtkuil of de beerput. De onvoorspelbaarheid van dit gedrag – impulsieve agressie – is in een dergelijke
omgeving niet alleen te tolereren, maar heeft ook nog een functie. Extreme prikkelbaarheid en het plotseling
aanvallen bevorderen in de hondenvechterij zonder meer het overleven van een hond. De
onvoorspelbaarheid van het gedrag (dat het zonder aanleiding en zonder waarschuwing vooraf plaatsvindt)
kan de belangen van de mens (de hondenvechter) dienen. Maar dit gedrag is pathologisch in een veilige
omgeving, waar extreme prikkelbaarheid en het plotseling aanvallen onnodig zijn en waar deze
eigenschappen alleen maar tot onnodige aanvallen en verwondingen leiden. Wanneer zij gekoppeld zijn aan
een zwaar, op het doden aangepast lichaam, worden deze gedragseigenschappen voor zowel mens als dier
noodlottig als je ze naar een normale omgeving probeert te verplaatsen.
Dat van het lichaam begrijpen we. Hoe zit het dan in de hersenen? Tussen de dertiger en de zestiger jaren
hebben wetenschappers veel kunnen ontrafelen over wat er in de hersenen gebeurt in verband met
agressie. De primitieve impuls zelf wordt door het subcorticale limbische systeem aangedreven. Het beheren
en sturen van de primitieve impuls vindt plaats in de prefrontale cortex (Peremans 2002, pagina 158).
Verschillende hersendelen spelen allemaal hun eigen rol. De hypothalamus geeft de primitieve emoties hun
kracht, maar wel in een ongerichte, reflexieve vorm. Wanneer men de hypothalamus van een dier of mens
kunstmatig prikkelt, vervalt het dier of de mens in razernij, woest aanvallen en hyperagressie. Vernieling van
de hypothalamus leidt daarentegen tot de volstrekte afwezigheid van elke vorm van agressie.
De amygdala is een wat jonger hersendeel dan de hypothalamus. De amygdala heeft een kanaliserende en
koppelende functie met betrekking tot de hogere emoties. Dit orgaantje heeft ook de macht om de
rudimentaire emoties die uit de hypothalamus opborrelen te dempen en beheersbaar te houden. Deze
dempende functie – samen met de koppelende en coördinerende functie – speelt een rol in het leveren van
een sociaal gepaste externe reactie op een innerlijke emotie. Wanneer de amygdala beschadigd raakt, kan
het dier zijn gedrag niet meer aan de sociale normen van zijn soort aanpassen.
De (pre)frontale cortex is eveneens betrokken bij het dempen van driften en het leveren van gepaste reacties
in de vorm van gedrag. Beschadiging van (delen van) dit gebied leidt tot een toename van agressieve
conflicten. Ook de diverse neurotransmitters spelen hierin een rol (serotonine, norepinefrine, dopamine en
hormonen). (Ibidem, pagina 159)
Uit onderzoek bij honden blijkt dat impulsieve agressie een andere biologische basis heeft dan normale,
gepaste agressie (Ibidem, pagina 158). In reactie op een vaak onvoorspelbare prikkel vindt er via een
gedragsuitbarsting een onmiddellijke ontlading van spanning in de hypothalamus plaats, zonder dat het dier
de gevolgen overziet of zich om deze bekommert. Het is een alles of niets reactie – er is geen schakeling
van nuance tussen rust en de ontploffing van onbeheerste en buitensporige agressie. Eerder onderzoek
heeft aangetoond dat afwijkingen in de frontale cortex en in enkele subcorticale structuren, alsook verlaagde
activiteit van het serotonergische systeem allemaal medeschuldig zijn aan het verschijnsel ‘impulsieve
agressie’ in zowel mens als dier. (Peremans 2002, passim, pagina 14).
Peremans heeft twee groepen impulsief agressieve honden onderzocht. Alle honden hadden één of meer
gerichte aanvallen uitgevoerd, zonder de normaal voorafgaande waarschuwingssignalen. De ernst en
heftigheid van de aanvallen was buiten alle verhouding tot de aanwezige omgevingsprikkels. Peremans vond
een significant verschil tussen de frontaal en lateraal cortices bij deze honden en dezelfde hersendelen in
normale honden. Deze vondst maakt duidelijk dat er een verminderde ‘bestuurlijke functie’ aanwezig is in de
impulsief agressieve hond en dat dit gebrek een fysiologische basis heeft. Er is verminderd vermogen om
‘bepaalde cognitieve functies in te schakelen ten einde een genuanceerde en aan de omgeving goed aangepaste respons te geven’ (Ibidem, pagina 163).
Hiernaast heeft Peremans significante stoornissen gevonden in het serotonair systeem bij deze honden. Het
is al aangetoond dat het niet goed functioneren van het serotonair systeem een correlatie toont met
impulsieve agressie in zowel veel diersoorten als in de mens.
De honden in dit onderzoek waren van allerlei rassen. Ze waren zuiver vanwege het gedrag in het
onderzoek opgenomen. Peremans wilde het mechanisme vinden dat achter het gedrag schoolt in elke hond
die impulsieve agressie toont, ongeacht het ras van de hond. Hierin is zij geslaagd. Alle honden die een
geschiedenis hadden van abnormale, impulsieve agressie deelden dezelfde fysieke afwijkingen in de
hersenen. Noch het geslacht van de hond, noch of de hond gecastreerd was of niet bleek een verschil te
maken. Peremans houdt de mogelijkheid open dat wij in de toekomst fysieke en/of fysiologische afwijkingen
zullen vinden in andere hersensystemen, zoals bijvoorbeeld, het adrenergisch systeem, die eveneens
gerelateerd blijken te zijn aan abnormale agressie.
In ieder geval is duidelijk dat de abnormale, explosieve agressie haar oorsprong heeft in aantoonbare,
duidbare, fysieke hersenafwijkingen – en dus niet in de opvoeding van de hond.
Een tweede onderzoek (Van den Berg 2006) heeft aangetoond dat deze afwijkingen en de daaruit
voortvloeiende impulsieve agressie sterk overerfbaar zijn.
Samenvattend is abnormale, impulsieve en explosieve agressie geworteld in een fysieke, sterk overerfbare
hersenafwijking. De afwijking is geen resultaat van opvoeding of omgevingsfactoren, maar wordt in het
erfelijk materiaal van de hond doorgegeven. Het is wel zo dat deze afwijking – net als alle afwijkingen –
zeldzaam en als fokfout in elk hondenras kan opduiken. Toch zijn er diverse hondenrassen waarin er
eeuwenlang (via gedrag) gericht voor deze hersenafwijking is geselecteerd. In deze rassen kunnen wij
verwachten dat deze erfelijke eigenschap betrouwbaar aanwezig zal zijn. Het is geen fokfout, het is een van
de afwijkingen die deze rassen als ras definiëren.
Conclusie: de abnormale agressie in bepaalde hondenrassen is erfelijk bepaald
Het is niet meer wetenschappelijk houdbaar om de erfelijkheid van abnormale agressie in bepaalde
hondenrassen te ontkennen. Er zijn vele hondenrassen die eeuwenlang zijn gefokt op aanvallen, vechten en
doden. Al honderden jaren wordt er geld verdiend met hondengevechten tussen honden onderling, of tussen
honden en andere dieren (inclusief mensen). Ongebreidelde agressie is tevens van nut voor bewaking en
verdediging in gevaarlijke omstandigheden, zoals in gebieden waar een indringer de dood kan betekenen.
Waak- en verdediging heeft hier dus een andere betekenis dan een blaffende stabij op het erf.
We hebben ten eerste te maken met fysieke conformatie. De lichamen van bepaalde hondenrassen zijn
gericht gefokt om de dodelijke aanval beter en efficiënter uit te kunnen voeren dan elk ander hondenras.
Deze rassen delen een duidbare fysieke conformatie die met het doden samenhangt: de overdreven zware
kaakspieren die de kop de bolle verschijning geven, de verzwaarde nek- en schouderspieren, en een
lichaamsmassa die het afweren van de aanval door het slachtoffer haast onmogelijk maakt. Wanneer men
een hond wil die doodt, zijn deze rassen de beste keuze omdat zij fysiek beter in staat zijn te doden dan alle
andere rassen. Net zoals de border collie het meest geschikt is om schapen te drijven alleen al vanwege de
specifieke vorm van zijn lichaam. In beide gevallen is het lichaam van het ras een verfijnd resultaat van
honderden jaren gerichte fok, teneinde het fysieke vermogen te hebben een specifieke taak uitmuntend uit te
kunnen voeren.
Terwijl zij bezig waren deze verzwaarde taakgerichte lichamen te scheppen, hebben fokkers eveneens
geselecteerd voor gedragsconformatie. Honderden jaren lang hebben zij honden voor de fok gekozen op
basis van uitmuntende prestatie bij het vechten en het doden. Om goed te kunnen presteren, moesten de
honden in de vechtkuil plotseling, zonder aanleiding en zonder waarschuwing aanvallen. De aanval moest
een uitbarsting van onbeheerste agressie zijn die in één keer van nul naar op leven en dood ging. De aanval
moest vasthoudend zijn en niet worden gestaakt wegens verwondingen of pijn, noch vanwege signalen van
overgave van de andere hond. In de rassen die werden gebruikt om een aangebonden stier of beer te
verscheuren, moest de dodelijke aanval worden ingezet in de afwezigheid van soortspecifieke
conflictsignalen van de tegenstander. Deze rassen moesten alleen al bij de aanwezigheid van een andere
diersoort tot de aanval overgaan – en weer moest de aanval niet worden gestaakt wegens pijn of
omgevingsprikkels. Honden die gebruikt werden om uitgestrekte boerderijen te bewaken (bijvoorbeeld in
Frankrijk, de Bordeaux dog, of in Zuid-Afrika, de boerboel), alsook honden die slaven moesten opjagen en
verscheuren (de dogo Argentino, de fila Brasileiro) – werden allen geselecteerd op het tonen van agressie
bij het zien van een onbekende van welke soort dan ook. Weer werd er gefokt voor het aanvallen ondanks de afwezigheid van de normale prikkels die agressie in een normale hond opwekken. En weer voor het niet
staken van de eenmaal ingezette aanval, die soms doorgaat tot lang na de dood van het slachtoffer.
Vroeger konden fokkers niet precies weten welke fysiologische veranderingen ze aan het kweken waren
door op prestatie te selecteren. Dit is nu anders. Het is nu duidelijk dat de selectie voor agressie feitelijk een
consequente selectie was voor een aantal specifieke hersenafwijking. Deze afwijkingen duiken een enkele
keer op in een hondenras die juist niet agressief moet zijn, maar dit is dan een zeldzame en ongewenste
fokfout.
In de vechthondenrassen was het tegendeel het geval. Abnormaal agressieve honden werden juist zeer
gewaardeerd als fokdieren, want het doel was om rassen te scheppen waarin zo mogelijk alle exemplaren
de explosieve, impulsieve agressie zoveel mogelijk zouden tonen. We weten nu dat dit gedrag fysiek, dus
genetisch verankerd is in de hersenen. We weten nu dat deze hersenafwijkingen sterk overerfbaar zijn. Het
is dus geen verrassing dat de fokkers van vechthonden succes hadden in het kweken van rassen waarin
impulsieve agressie een raseigenschap is. Nogmaals, het is niet langer wetenschappelijk houdbaar te
beweren dat deze abnormale agressie niet erfelijk is.
Maar zijn ze dan allemaal zo gevaarlijk?
Het is mogelijk dat niet letterlijk elk exemplaar van de vechthondenrassen de afwijking zal dragen. Echter,
het gebrek aan de afwijking is dan een toeval en een fokfout – net zoals het wél hebben van de afwijking in
de golden retriever een ongeluk en een fokfout is. Het is in beide gevallen een falen van de selectie die
minstens een eeuw gericht op het ras is toegepast. Van den Berg (2006) heeft uitgerekend dat ongeveer één
uit de honderd golden retrievers deze fokfout zal dragen – één uit de honderd zal impulsieve agressie
ontwikkelen ongeacht de opvoeding.
Laten we dit in cijfers omzetten. Stel dat het falen van selectie net zo vaak in de vechtrassen plaatsvindt als
in de golden retriever. Dit zou betekenen dat de koper van een golden retriever pup een risico van één
procent loopt dat zijn hond uiteindelijk een ernstig gevaar voor mens en dier wordt. De koper van een pup
van een vechthondenras zal een risico van één procent lopen dat zijn hond géén gevaar voor mens en dier
wordt.
Het is misleidend te beweren dat het wél dragen van deze genen een ongeluk is in een hond van een
vechtras. Wij hebben honderden jaren lang voor deze genen in deze rassen geselecteerd, het is een
ongeluk wanneer de impulsieve agressie ontbreekt. Het is daarom misleidend te beweren dat het grootste
deel van deze honden veilig zullen zijn voor mens en dier.
Het is eveneens een onwetenschappelijk fabeltje dat de opvoeding invloed kan hebben op het gedrag van
de vechtrassen. De lichamen en breinen van deze hondenrassen zijn – gelijk de staande hond, de
greyhound, de border collie, de husky – gevormd zodat bepaalde houdingen en handelingen domweg goed
aanvoelen voor de hond. De vechthondenrassen zullen net als de andere werkhondenrassen kansen zoeken
of creëren om het gedrag waarvoor zij gefokt zijn uit te oefenen, domweg omdat het uitoefenen van het
gedrag zo prettig voelt. De gedragingen zijn intern gemotiveerd en worden intern beloond, en zijn daarom
niet onderhevig aan uitdoving. Training en socialisatie spelen geen enkele rol en zullen de ontwikkeling van
het gedrag niet voorkómen.
De eigenaar van een vechthond kan wel hopen dat training en socialisatie zullen zorgen dat het gedrag
alleen op gepaste momenten plaatsvindt, maar dit is niet reëel. De omgevingen waarin en de taken waarvoor
deze agressie gepast was – de vechtkuil, de aangebonden stier, de vluchtende slaaf – zijn tegenwoordig
hoogst abnormale omgevingen. Er bestaat geen gepast moment meer voor het geselecteerde gedrag van de
vechthondenrassen.
Het is daarom niet reëel om te ontkennen dat dodelijke agressie pathologisch is in de gedomesticeerde hond
als soort. Het is ook niet juist te beweren dat alle honden deze pathologische agressie in zich dragen,
teneinde de vechthond normaal te laten lijken. Millennia van menselijke selectie hebben ervoor gezorgd dat
de gedomesticeerde hond als soort zeer terughoudend is in het gebruik van ernstige agressie. Er was zeer
intensieve omgekeerde selectie voor nodig om honden te verkrijgen die dergelijke agressie vrijwillig zouden
tonen. Dit gedrag is binnen de soort een pathologie.
De extreme en doorgaans onvoorspelbare agressie van de agressieve hondenrassen is een kunstmatige
menselijke creatie, die een functie moest dienen – en dus ook een functie had – in een door de mens
kunstmatig gecreëerde omgeving: bijvoorbeeld in de vechtkuil of tegenover de beer. Het probleem is dat wij nu proberen deze hondenrassen in onze woonkamers en dichtbevolkte steden te houden. In deze
omgevingen, is extreme tot dodelijke agressie zonder meer pathologisch gedrag in een hond.
Wij hebben steeds meer wetenschappelijke kennis over de oorsprong en onvermijdelijkheid van abnormale
agressie in bepaalde hondenrassen. Het wordt tijd dat wetenschappers hun eerste, voornamelijk emotioneel
gemotiveerde standpunt over deze hondenrassen herzien en verlaten ten gunste van de wetenschappelijke
feiten. Het wordt ook tijd dat wij ophouden de kopers van deze hondenrassen te laten beweren dat de
verminkende en/of dodelijke aanval een volstrekte verrassing was, één waarop ze nooit hadden kunnen
anticiperen. Het is de hoogste tijd om de kopers en de fokkers van deze honden verantwoordelijk en volledig
aansprakelijk te houden voor het risico dat zij bewust nemen met andermans leven.
Hun laatste strohalm: Kun je het eruit fokken?
Sommige mensen willen toch heel graag het uiterlijk van een vechthond, maar velen zijn zich ervan bewust
dat de agressie die hiermee gepaard gaat niet veel langer door de samenleving zal worden aanvaard. De
liefhebbers vertellen ons dat het mogelijk is het aan het vechten en doden aangepaste uiterlijk van een ras te
behouden, terwijl het vechten en het doden als gedrag eruit wordt gefokt.
Het verhaal gaat dat bijvoorbeeld de Amerikaanse Staffordshire (bull) terriër een volstrekt andere hond is
dan de pitbull, al zijn ze lichamelijk identiek. Het verhaal wil dat de twee hondenrassen al zo’n dertig jaar
apart worden gefokt en dat dit tot uitwissen van de oorspronkelijke agressie in de Amerikaanse Staffordshire
(bull) terriër heeft geleid. Dezelfde verhalen worden over andere vechthondenrassen verteld. Of de rassen
zijn niet aan elkaar verwant, of de agressie is er in een paar decennia uitgefokt. Alleen het schattige uiterlijk
van een killer is overgebleven.
Dit zijn sprookjes.
Wat het tijdspad betreft en het gescheiden houden van de fok: Het is wel waar dat Belyaev erin geslaagd is
angst voor de mens uit een lijn zilvervossen te fokken in een luttele achttien generaties (Belyaev 1975;
1984/85). Agressie is echter een ingewikkelder fenomeen dan angst. Het is bovendien veel gevaarlijker om
met explosieve agressie te leven terwijl je probeert deze uit een specifiek voor agressie gefokt hondenras te
fokken. Wanneer Belyaev’s fok faalde in een vos, ging het kleine, iele dier acuut vluchten voor de mens.
Waar de vreedzame fok in een vechthond faalt, zal het dier met zijn overdreven verzwaarde lichaam, kaak-
en nekspieren een mens of dier op leven en dood aanvallen. Toch willen de liefhebbers dat hun experiment
met de vechthondenrassen plaats mag vinden in onze eigen woonkamers en straten. Belyaevs vossen
werden in een laboratorium gehouden, waar er volledige zekerheid was over het uitsluiten van de
ongewenste genen in zijn vossen. Het is niet mogelijk deze secure selectie buiten het laboratorium na te
bootsen.
Maar zelfs als we dat konden zou het niet baten. Het is niet mogelijk het vechtuiterlijk te behouden en
tegelijkertijd een vreedzame hond van een vechtras te maken. Fysieke en gedragsconformatie betekenen
tezamen dat je de vorm van een hondenras niet kunt behouden zonder het daaruit voortvloeiend gedrag ook
te behouden. Het experiment van Belyaev heeft dit aangetoond. Het bleek onmogelijk om de ongewenste
eigenschap (angst voor de mens) uit de zilvervossen te fokken en tegelijkertijd hun uiterlijk (de felbegeerde
pelzen) te behouden. Hoe meer deze vossen zich gingen gedragen als kalme, aaibare huishonden, hoe
meer zij er uiterlijk ook op gingen lijken. De vossen kregen onder andere vallende oren en gespikkelde (dus
onbruikbare) vachten. Ze gingen uiterlijk op de doorsnee, rasloze huishond lijken.
Vorm volgt functie. Je kunt geen hond behouden waarvan het gehele lichaam is aangepast aan het dodelijk
aanvallen zonder inderdaad een hond te hebben die dodelijk aanvalt.
Maar het probleem komt toch ook in andere rassen voor?
Wij hebben al aangegeven dat impulsieve agressie af en toe opduikt in een hondenras dat niet gericht voor
agressie is gefokt. In deze rassen is de eigenschap een ongewenst fokongeluk. De liefhebbers van de
vechtrassen proberen deze andere rassen (de golden retriever, de Berner sennenhond, de cocker spaniel) te
gebruiken als bewijs dat de explosieve agressie normaal is in de hond als soort: ‘Mijn vechthond is niet
anders dan deze knuffelrassen.’
Echter, het feit dat er af en toe een genetische ramp met een knuffelras gebeurt, wil niet zeggen dat het
rampzalige gedrag normaal hondengedrag is. Het bewijst alleen maar dat het gedrag wel degelijk genetisch is bepaald. Het blijkt erg moeilijk om deze genen er weer uit te fokken – de eigenschap is sterk overerfbaar
en we leven niet in het laboratorium. Dit blijkt uit het door pitbull liefhebbers zo vaak aangeroepen voorbeeld
van de golden retriever. Ruim dertig jaar na het voor het eerst verschijnen van impulsieve agressie in dit van
oorsprong vreedzame ras is het nog steeds niet gelukt de eigenschap helemaal uit het ras weg te krijgen.
De vechtrassen nemen over de hele wereld zo’n 75 – 80% van de ernstige aanvallen op mens en dier voor
hun rekening. Hoe zit het dan met andere rassen die de overige 20 - 25% van de verminkende tot dodelijke
aanvallen voor hun rekening nemen? Met bijvoorbeeld de Duitse herder, de Mechelse herder?
De herderrassen die nu vaak voor politiewerk worden gebruikt, worden geleidelijk aan met hetzelfde
probleem opgezadeld als de echte vechtrassen. In de afgelopen half eeuw zijn er vele fokkennels
bijgekomen die deze rassen specifiek voor waak- en verdedigingswerk fokken. Omdat men abusievelijk
gelooft dat een goede waak- of verdedigingshond snel, hard en vasthoudend moet bijten, fokt men (zonder
het te beseffen) voor dezelfde hersenafwijkingen die al honderden jaren in de vechthonden zijn
geselecteerd. Veel van deze speciaal gefokte herdershonden worden buiten de algemene genenpoel
gehouden – maar niet allemaal. Als een hond de waak- en verdedigingstraining niet kan voltooien, wordt hij
vaak als huishond doorverkocht. Zijn stamboom gaat mee en hij komt terecht in de algemene fokpopulatie.
Uiteindelijk begint het ras prominent in de statistieken voor te komen betreffende impulsief agressieve
aanvallen. Nogmaals, dit is géén bewijs dat impulsieve agressie normaal is in de hond als soort. Het is wél
bewijs dat deze agressie erfelijk bepaald is en zich snel via de genen door een voorheen normaal hondenras
kan verspreiden.
Voorlopig is een zeer klein aantal andere hondenrassen verantwoordelijk voor een navenant klein deel van
de verminkende en dodelijke aanvallen op mens en dier. De vechthondenrassen, inclusief hun kruisingen,
hebben nog altijd een vrij goed sluitend monopolie op dit gedrag.
Tot slot een paar citaten van Coppinger & Coppinger (2001):
‘Wanneer een hond gefokt is voor overdreven gedragsconformatie, en wanneer er van het ras verwacht
wordt dat hij dit gedrag in een werkomgeving zal tonen, wordt het moeilijk om een huiselijke omgeving te
bedenken die de hond een uitlaat voor zijn gedrag zal geven. … Het resultaat is hondenrassen die niet
alleen ongepaste gedragspatronen in de huishoudelijke omgeving tonen, maar die deze patronen tot in het
obsessieve kunnen ontwikkelen. Een hond van een gericht gefokt werkhondenras die als niet werkende
huishond wordt opgevoed en gehouden, zal de gedragingen toch uitvoeren waarvoor hij is gefokt. Het dier
zal deze gedragingen echter op abnormale wijze vertonen. Erger nog, het dier zal het gedrag op bizarre en
ergerlijke manieren tonen.’ (pagina 242)
‘Bepaalde hondenrassen zijn niet geschikt als huisdier, hoe je ze ook opvoedt. Wij zouden dit moeten
erkennen in plaats van ze koste wat kost als huisdier te willen houden.’ (pagina 325)
Deze opmerkingen, van twee internationaal gerenommeerde biologen, zijn bedoeld om aan te geven dat het
een grote fout is te hopen dat (bijvoorbeeld) de border collie een leuke, luie woonkamer hond kan zijn. De
opmerkingen zijn des te relevanter wanneer wij het hebben over hondenrassen die genetisch geselecteerd
zijn niet om aan je hielen te nippen en naar je te staren, maar om in een plotselinge uitbarsting woest,
vasthoudend en op leven en dood aan te vallen.
Alexandra Semyonova
Baltimore
November 2006
Literatuurlijst
Belyaev, DK, Trut, LN, Some genetic and endocrine effects of selections for domestication in silver foxes, in
The Wild Canids, Fox, MW, ed., Van Nostrand Reinhold, New York, 1975.
Belyaev, DK, Plyusnina, IZ, and Trut, LN, Domestication in the silver fox (Vulpes fulvus desm): changes in
physiological boundaries of the sensitive period of primary socialization, Applied Animal Behavior
Science 13:359-70, 1984/85.
Coppinger, R, Coppinger, L, Dogs: a startling new understanding of canine origin, behavior, and evolution,
Scribner, New York, 2001.Peremans, K, Functional brain imaging of the dog; single photon emission tomography as a research and
clinical tool for the investigation of canine brain physiology and pathophysiology, Universiteit Gent,
Faculty of Veterinary Medicine, Gent, 2002.
http://www.uznuclear.ugent.be/research/phd_dissertations/Functional_Brain_LowRes.pdf
Van Den Berg, L, Genetics of aggressive behaviour in Golden Retriever dogs, Utrecht University, Utrecht,
2006. http://igitur-archive.library.uu.nl/dissertations/2006-0427-200041/index.htm
Vertaling Gevaarlijke Honden Informatiecentrum 2010
www.gevaarlijkehonden.info
Alexandra Semyonova is een gedragsbioloog en auteur van het boek
“The 100 silliest things people say about dogs” Hastings Press 2009.
`k Hoop dat `k hiermee veel dringende vragen en pijnlijke misverstanden kan helpen oplossen en broodfokkers eveneens mee kan bewust maken van wat zij zo een dier en mensen voor leed kunnen aandoen als zij niet voldoende informeren of zelf geïnformeerd zijn... !! Niettemin zal de pijn om het heengaan van dit dier nog een hele poos in ons aller harte blijven nazinderen !!! Sterkte aan allen die zich hier ingezet hebben, ook aan het team van
Geen opmerkingen:
Een reactie posten