Door Dik Jagersma

Op weg naar een volgende Checkpoint
Bij de Berenloop vroegen een paar mensen waar het verslag van mijn persoonlijke
ervaringen in de Spartathlon bleef. Voor lopersdie eraan denken om zelf ook eens
mee te doen zijn persoonlijke verhalen over het voorbereiden en lopen van de Spartathlon
gewild leesvoer. Zelf heb ik zulke verhalen ook gelezen,bewaard, en herlezen
Maar mensen die er zelf niet aan moeten denken om verder dan een marathon te lopen,
hebben soms ook belangstelling.Ze willen wel eens lezen hoe anderen zoiets aanpakken,
en wat hun praktijkervaringen zijn. Zulke vragen werden niet beantwoord in een meer
beschouwelijk stuk als de mythe van deSpartathlon”.
Daarom nu alsnog een verhaal met een wat persoonlijker invalshoek.
Incubatietijd
Een Spartathlon loop je niet even in een opwelling. Daar is meestal een langdurig
groeiproces aan vooraf gegaan. Bij mij is het ergensin mijn eerste loopjaar 1998
begonnen. Vlak voordat ik in Amsterdam mijn eerste marathon ging lopen, l
las ik in Runners World een artikel over Wim Epskamp.Die was in de Spartathlon,
samen met Ron Teunisse op een vierde plaats geëindigd. Het pure lopen waar
Wim het over had, met vrijheid en avontuur, sprak mij wel aan.Niet lang daarna werd
Ron Teunisse columnist in dat loopblad, en in zijnlezenswaardige stukjes vormde
de Spartathlon een terugkerend thema. Pas in 2004 deed ik zelf voor het eerst
aan een ultraloop mee.Mijn constante globale belangstelling voor de Spartathlon
werd met Pasen 2005 een stuk concreter.Aan de vooravond van de Zestig van Texel
werd een Duitse documentaire over de Spartathlon vertoond, en Ron Teunisse en
Koos Rademaker vertelden over hun ervaringen in Griekenland. Koos was bij zijn
enige poging al na ruim 100 km uitgevallen, maar had zich goed in deze ultraloop
verdiept, en gaf veel feitelijke informatie. Omdat de hoofdoorzaken van zijn mislukte
missie vrij duidelijk leken (een te geringe trainingsomvang, en een net te lage
basissnelheid),, begon ik er meteen al over na te denken hoe ik zelf de voorbereiding
aan zou pakken. Na Texel nam ik me voor om in drie jaar toe te werken naar de
Spartathlon. In mijn keuze van wedstrijden hield ik daar voortdurend rekening mee.
Zo liep ik vorig jaar de Nacht van Vlaanderen aansluitend op een lange, vermoeiende
en warme treinreis.Dat ging goed, en vanaf dat moment maakte ik me voor de
Griekse nacht ook geen zorgen meer. Ook de training werd grotendeels beïnvloed
door de Spartathlon-plannen. Tijdens vakanties in Zuid-Frankrijk werden de duurlopen
in bergachtige omgeving steeds langer, ook bij hoge temperaturen.En ik ging nog meer
aandacht aan de looptechniek besteden, omdat op dat punt veel (energie)winst te
halen is.Het afgelopen jaar heb ik de trainerscursus loopgroepen gedaan, zodat ik
vertrouwd kon raken met de praktische kant van de BK-loopscholing.
Tot mijn verbazing bleek je met reactief lopen heel goed ultralange afstanden af te
kunnen leggen.
Ook mentale voorbereiding
Regelmatig was ik bezig om, meestal via internet, allerlei soorten informatie over de
Spartathlon in te winnen. Dat proces kwam in een stroomversnelling toen
John Foden (de bedenker van de Spartathlon) vorig jaar een boekje voor debutanten
in de Spartathlon publiceerde. Koos Rademaker nam in Nederland de distributie
voor zijn rekening. Toen ik in de bus naar de start van de Dwars door Drenthe Marathon
toevallig naast Koos zat, zei hij dat het hem speet dat hij niet op jongere leeftijd aan
het Spartathlon-avontuur was begonnen. Hij raadde me aan om er niet te lang mee te
wachten, ik was tenslotte al 52. Die opmerking bleef me bij, en ik begon er rekening
mee te houden dat 2007 wel eens het jaar van de waarheid zou kunnen worden.
De 120 van Texel van dit jaar bestempelde ik als een soort toelatingsexamen voor
de Spartathlon. Hoewel de voorbereiding door een zware griep deels de mist in ging,
wist ik wel binnen de limiet te finishen. De inzinkingen als gevolg van de opgelopen
trainingsachterstand konden redelijk worden opgevangen, en na afloop had ik
nauwelijks spierpijn. Een paar dagen voor de deadline van de inschrijving (31 mei)
hakte ik de Spartaanse knoop maar door. Half juni gingen we al met vakantie,
en omdat het vrijwel de enige regio met goed weer was belandden we opnieuw in
Zuid-Frankrijk. Om de dag deed ik in heuvelachtig terrein een duurloop van ongeveer
de marathonafstand, en de andere dag gingen we samen fietsen. Eén dag in de week
was een rustdag. Bij beklimmingen en afdalingen, waar je in Griekenland ook veel
mee te maken krijgt, probeerde ik verschillende loopstijlen uit. En aan het eind van de
lange duurlopen, als de temperatuur tot een graad of dertig gestegen was, deed ik
mijn best me zo goed mogelijk in te beelden dat ik al in Griekenland liep. Bijna vanzelf
kwam daarbij muziek in mijn gedachten, meestal van Bach. Het slotkoraal uit kantate
BWV 153 kwam het vaakst voorbij, misschien omdat daar de zin “Dass ich mein Lauf
vollenden kan” in voor komt. Op die melodie ging ik tijdens het lopen mijn eigen
teksten bedenken, en die ontwikkelden zich vanzelf als een soort mantra. De slot-
regels werden dan “Al wordt de pijn sterker bij elke pas, kussen zal ik Leonidas”.
Zoiets lijkt misschien wat kinderachtig, maar zulke mentale oefeningen om je
gedachten op een positieve manier helemaal op één doel te focussen, kunnen van
doorslaggevend belang zijn. Alle finishers in de Spartathlon zijn het erover eens dat
het mentale aspect een hele grote rol speelt, en ook daar moet je op trainen.
Fysieke training
Een uitstekende mentale instelling heeft pas zin als je ook fysiek goed getraind bent.
Je moet dus voldoende kilometers in de benen hebben. Maar hoeveel is genoeg?
In de verslagen van deelnemers uit voorgaande jaren komen regelmatig trainingsweken
van 250 km of meer voor. Hoe meer hoe beter, lijkt soms het devies te zijn. Daar heb
ik me dus niet aan gewaagd. Ik zou niet weten hoe ik dan nog voldoende rust
(ook een belangrijke trainingsvorm) moest inplannen, en het blessurerisico werd me te
groot. Volgens velen deed ik dus te weinig. Vorig jaar liep ik gemiddeld nog geen 90 km
per week, en dan tel ik de omgerekende fietskilometers ook mee (30 km fietsen =
10 km lopen), want ik combineer lopen steeds met fietsen (en schaatsen).
Na Texel werd dat omgerekende totaal geleidelijk opgevoerd, en in 20 weken kwam ik
tot een gemiddelde van bijna 150 km per week. Daarnaast heb je dan nog het item van
de langste afstand waarmee je ervaring hebt opgedaan. In allerlei artikelen en in
contacten met ultralopers stuitte ik voortdurend op het dogma dat je voor een
Spartathlon op z n minst een 24 uur moet hebben gelopen, liefst met een afstand van
ongeveer 200 km. Ik was het ermee eens dat zoiets wel verstandig was, Maar was
het ook noodzakelijk? Mijn langste afstand was de 120 km van Texel dit jaar.
Toch was ik er van overtuigd dat het niet onverantwoord was om op die basis aan de
Spartathlon te beginnen. Drie weken voor de start in Athene had ik mijn piekweek
(215 km), met de RUN van Winschoten erin. Voor het eerst sinds jaren was het in
Winschoten niet te warm. Ideale omstandigheden dus om een aanval op je PR te
doen. Toch hield ik me aan mijn trainingsopzet: negen rondjes van 10 km/uur,
en een laatste ronde van 12 km/uur. Toen ik de volgende dag nauwelijks vermoeidheid
voelde en weinig spierpijn had, voelde ik me fysiek ook klaar voor de Spartathlon.
Details zijn belangrijk
Lopen is een continu leerproces, maar in de voorbereiding op een Spartathlon moet
je wel heel goed bij de les blijven. Je mag eigenlijk geen aspect onderschatten,
want schijnbare details kunnen uitgroeien tot beslissende factoren. Schoeisel, kleding,
voetverzorging, bescherming tegen zonnebrand en nachtelijke kou, eten en drinken,
kennis van het parcours, alles speelt een rol, en je blijft er tot op het laatste moment
mee bezig. De ideale schoen voor zowel lange afstanden met middenvoetlanding
als snelle afdalingen met hiellanding vond ik pas begin juni (de Saucony Triumph 4).
Voor het zelf meenemen van drinken schakelde ik over op een heuptas
met een scheef zittende bidon van 750 ml. Dat kost veel minder tijd om bij te vullen
dan een gordel met kleine flesjes. Tot op het laatst bleef ik verschillende soorten
sportdrank uitproberen, want als je in extreme omstandigheden iets te kiezen hebt,
wordt de kans groter dat er iets bij zit wat je wel naar binnen kunt krijgen. Bij het
vastere voedsel koos ik vooral voor noodles, Go-gel, bananen en koek. Er zijn
in totaal 75 verzorgingsposten, waar je ook eigen spullen kunt afgeven. Dat is
handig als je zelf geen begeleiding bij je hebt, maar dan moet je wel de tijd nemen
om een uitgekiend consumptieschema op te stellen. Ik had gelukkig mijn vrouw
mee, en hoefde zoiets alleen uit te dokteren voor de eerste 80 km (dan is eigen
hulp niet toegestaan) en voor het nachtelijk stuk waarin Ineke zou proberen wat
te slapen. Van lopers die Sparta niet gehaald hebben hoor je vaak verhalen over
langdurige frustraties. Heel begrijpelijk als je jarenlang naar zoiets hebt toegeleefd,
en er een half jaar keihard voor hebt getraind. Om me bij voorbaat in te dekken
tegen zo n depressie, hebben wij de Spartathlon ondergebracht in een echte vakan-
tie. Elf dagen voor de start reden we naar Venetië, en van daaruit namen we de boot
naar Patras. Zo konden we met de eigen auto eerst een weekje door Griekenland
toeren, en had ik voldoende tijd om te acclimatiseren en een deel van de route te
verkennen. Bijkomend voordeel was dat ik alle spullen mee kon nemen die ik nodig
dacht te hebben. De temperaturen lagen die week in Griekenland meestal rond de
26 graden, maar uitgerekend de twee dagen van de Spartathlon zouden de warmste
van de hele vakantie worden. Bij maximum temperaturen van 26 graden zou ik
weg zijn gegaan op een schema van 32 uur, maar door de verwachte hitte liet ik
dat plan meteen los. Uitlopen werd het enige doel, de tijd deed er niet meer toe.
Ik vreesde vooral de hitte in het laatste stuk. s Avonds voor de start sprak ik nog
even met Carel Schrama. Ook hij had als langst gelopen afstand de 120 van Texel
staan. Toch bleken we beiden vol vertrouwen, en schatten we de kans op uitlopen
hoger in dan de kans op uitvallen.

De laatste meters in Sparta
De loop
Bij de start, om 7 uur s ochtends bij de Akropolis, was het al meer dan 20 graden.
Met een politie-escorte werden we door de toch al chaotische ochtendspits van
Athene geloodst, en daarna belandden we op de vluchtstrook van de snelweg naar
Korinthe. Om niet teveel schadelijke dampen binnen te krijgen heb ik die eerste
25 km uitsluitend door de neus geademd. Daarna liepen we meestal op rustiger
wegen langs de kust, met prachtige vergezichten over zee. Het begon al snel
warm te worden, en in dorpjes zag ik regelmatig 34 graden op de digitale
thermometers staan. Zo soepel mogelijk lopend probeerde ik bij Hellas Can
(81 km) een redelijke voorsprong op het toegestane tijdschema te hebben.
Want de regels zijn vrij streng. Wie na de limiettijd bij een checkpoint komt,
wordt uit de strijd genomen. Eigenlijk bestaat de Spartathlon uit drie gedeelten:
tot Hellas Can (81 km), tot de Sangaspas (162 km), en tot Sparta (246 km).
Veel lopers komen in dat eerste stuk al in de problemen, en slagen er niet in
om binnen de tijd te blijven. Regelmatig valt bijna 40% van de deelnemers
daar al uit. Dat is minder dramatisch dan het lijkt, en heeft ook te maken met
de te soepele toelatingsnorm. Wie 100 km in 10.30 uur heeft gelopen mag al
mee doen. Maar datzelfde tempo (9,5 km/uur) moet in de eerste 50 km ook
al gerealiseerd worden, inclusief de rusttijd bij verzorgingsposten. Eigenlijk
moet je dat tempo “op reserve” kunnen halen (je moet immers nog 200 km
verder), en bij lopers met een PR van 10.30 uur is dat meestal niet het geval.
Bij een strengere toelatingseis, zoals de 9.30 uur bij de 120 van Texel,
zouden er in het eerste deel veel minder uitvallers zijn. Ik wandelde alleen even
als ik wat noodles at, maar na 70 km merkte ik dat de hartslag bij hellingen
flink hoger werd. Uit voorzorg ben ik toen op de hellingen gaan wandelen, want
ik wilde maagproblemen zo lang mogelijk uitstellen. In deze warmte moet je
veel drinken, maar omdat het meeste bloed naar de huid en de werkzame
spieren gaat, kan de maag al dat vocht moeilijk verwerken. Hoe hoger de
hartslag oploopt, hoe groter die problemen worden. Bij alle checkpoints
maakte ik mezelf en mijn pet flink nat, en deed ik een volle spons in een
plastic zakje, dat weer in de plastic zakje, dat weer in de achterzak van
mijn shirt verdween. Halverwege twee verzorgingsposten kon ik me dan nog
eens afsponzen, en daarna de spons ter verkoeling onder de pet doen.
Bij Hellas Can, net over het Kanaal van Korinthe, had ik een marge van drie
kwartier opgebouwd, en later groeide die uit tot ruim anderhalf uur. De
opgebouwde tijdwinst werd meestal besteed aan een langer verblijf bij
verzorgingsposten, door me een paar keer te laten masseren, steeds uitgebreid
te koelen, en de maag weer tot rust te laten komen. Want vooral die maag werd
bij het invallen van de duisternis de zwakke schakel. In Nemea (124 km) begon
ik me echt zorgen te maken, en op advies van Ineke en Monique (de vrouw
van deelnemer Thijs Roest) heb ik voor het eerst in mijn loopleven een
Zantac-pilletje genomen. Bij sommige checkpoints lag namelijk een halve
apotheek uitgestald. Om het pilletje even tijd te geven om te gaan werken,
heb ik ook de bovenbenen nog laten masseren. Het hiermee verspilde kwartier
had ik bij de volgende post al weer goedgemaakt, want heuvelaf haalde ik met
gemak een tempo van 15 km/uur. De benen bleven in puike conditie. Drinken
ging mondjesmaat, en in de nacht heb ik bij de checkpoints regelmatig koffie
of melk met honing geprobeerd. Dat viel meestal wel goed.De aanloop naar
de beruchte Sangaspas was een lange klim van 12 km met hele steile
stukken erin. Die klim werd grotendeels wandelend afgelegd, en dat kwam
de maag weer ten goede. Aan de voet van de Sangaspas trok ik een lange
tight aan om de benen te beschermen tegen de doornachtige struiken,
en de scherpe stenen. Het extra shirt deed ik niet aan want de nacht was
niet zo koud. Al die bewegende Petzl-lampjes tegen de bergwand boden
een spookachtig gezicht, waar ik op hoop van zegen maar achteraan ben
geklauterd. Bovenop de pas had men in de gure wind ook nog een
verzorgingspost ingericht. Gehuld in een warme deken was het daar zelfs
heel gezellig. De afdaling ging over een echt pad, dat bezaaid was met
losse stenen. Af en toe gleed er iemand onderuit, en ik was blij dat ik
heelhuids beneden kwam. Totdat de zon over de heuvels kwam heb ik
in de vlakke en dalende stukken zoveel mogelijk tempo gemaakt, om
weer tijdwinst op te bouwen voor het moeilijkste gedeelte, de lange
hete weg naar Sparta. Om 7 uur bevond ik me in de buurt van het
177 km-punt, mijn eerste officieuze 24 uurs-resultaat.

De voeten van Leonidas gekust
De laatste loodjes
In Tegea (195 km) was Ineke weer paraat voor verzorging. De lange tight kon uit,
de voeten werden verzorgd en opnieuw met vaseline ingesmeerd, ik deed schone
sokken aan, nam rustig de tijd om wat te eten, en liet de benen masseren. Voor je
het weet is er dan al weer een half uur verstreken. Met nog iets meer dan een uur
speling ben ik aan de laatste 50 km begonnen. Veel klimwerk, warm (er werden
temperaturen van 38 graden gemeten), en steeds meer verkeer op de weg. In dit
stuk had de sympathieke Belg Leo Pardaens vorig jaar nog op moeten geven,
, toen zijn lopen volgens ooggetuigen sterk ging lijken op dat van de Zwitserse
Gabriela Andersen-Schiess bij de olympische marathon van Los Angeles.
Op de smalle vluchtstrook van een drukke verkeersweg is dat niet ongevaarlijk.
Hoewel drinken nog steeds niet geweldig ging, bleef ik voortdurend met een marge
van ongeveer een uur lopen. Er kon weinig meer mis gaan. Maar pakweg 15 km
voor Sparta voelde ik bij iedere lichte tempoversnelling het bloed uit mijn hoofd
wegtrekken. Ik begon duizelig te worden, vermoedelijk door zouttekort.
Toen ik Ineke belde, hoorde ik dat zij weer bij de volgende post zou staan,
en ik vroeg haar om alvast bouillon klaar te maken. Blijkbaar had ik iets verkeerd
begrepen, want bij die post stonden geen eigen helpers, dat was 3 km verderop.
Men had wel iets Cup-a soup-achtigs, maar geen heet water. Ik nam de domme
beslissing beslissing dan maar door te lopen naar de volgende post.
Nog dommer was mijn besluit om even later een steentje uit de schoen te verwijderen,
dat me veel pijn aan de opkomende blaren bezorgde. Op het moment dat ik me
voorover boog viel ik even flauw, gelukkig wel naast de vluchtstrook. Met
knikkende knieën ben ik daarna voorzichtig verder gewandeld, terwijl ik steeds
aan verongelukte lopers moest denken: Ben Hagen, Guus Smit, Mieke Pullen…
Bij de verzorgingspost op 10 km van de finish kikkerde ik al gauw weer op na de hete
bouillon, en de door Mik Borsten verzorgde koeling met ijsblokjes. Heel voorzichtig
ben ik verder gegaan, op een drukke weg, waar vaak geen ruimte voor een vluchtstrook
meer was. Langzaamaan kreeg ik weer durf om vrijuit te lopen, en de laatste kilometers
in Sparta liepen zelfs weer lekker. Juist in dat stuk ontbrak de wegaanduiding.
Vertwijfeld keek ik om me heen, liep ik nog wel goed? Uit een kerkgebouw met
beierende klokken kwam een geestelijke enthousiast de weg opgelopen om me aan te
moedigen. Ik vroeg welke kant ik op moest, en hij wees dat ik nog even rechtdoor moest.
Verderop dirigeerde een agent me naar rechts, en ik herkende de lange straat naar het
beeld van Leonidas. Pas als je Leonidas aanraakt, ben je officieel gefinisht.
Onder aanmoedigingen van het publiek legde ik de laatste meters af, terwijl de eigen
tekst op Bachs muziek me nog even door het hoofd schoot. De daad bij dat woord
voegend, maakte ik een officieel einde aan mijn langste ultraloop.
© hardloopnieuws.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten